Jessie Hulst, Karen Bindels-de Heus
Lengte: deze meting wordt liggend uitgevoerd bij kinderen < 2 jaar (meetbord) en staand bij kinderen van 2 jaar en ouder (stadiometer). Indien kinderen niet kunnen staan, kan een segmentale lengte (bijvoorbeeld lengte van tibia, kniehiel, ulna; zie appendix voor uitleg metingen) bepaald worden d.m.v. ‘calipers’ en uitgezet worden in beschikbare groeicurves. Ook kunnen de segmentale metingen gebruikt worden om een geschatte lengte te verkrijgen door middel van beschikbare formules (zie tabel 2). Deze formules zijn beschikbaar voor kinderen met cerebrale parese, maar niet voor alle leeftijden. Het meten van de lengte in liggende houding door middel van een meetlint op de onderzoeksbank is mogelijk en vaak de enige optie, maar matig betrouwbaar en reproduceerbaar.
Het gebruik van geschatte lengtes o.b.v. segmentale metingen om een BMI te bepalen wordt afgeraden omdat de meetfout hierdoor wordt vergroot.
Gewicht: het gewicht dient gemeten te worden met een digitale weegschaal en belangrijk is om dit zo gestandaardiseerd mogelijk te doen om de evolutie in de tijd goed te kunnen volgen.
Indien kinderen niet kunnen staan: gebruik rolstoelweegschaal of indien dit niet beschikbaar is kan het gewicht geschat worden door het gewicht van de ouder af te trekken van het gewicht van ouder met het kind in de armen van de ouder.
Interpretatie metingen gewicht en lengte/gebruik groeicurves: voor interpretatie van groei en voedingstoestand kunnen de metingen van gewicht en lengte uitgezet worden op de standaard Nederlandse groeicurve voor lengte naar leeftijd, gewicht naar leeftijd en gewicht naar lengte.
Voor een aantal aandoeningen en syndromen zijn specifieke groeicurven beschikbaar, zoals voor Syndroom van Down, Cornelia de Lange (CdL) en Williams syndroom. Geadviseerd wordt om deze specifieke curven te gebruiken naast de Nederlandse groeicurven. Via programma Growth Analyser© (Stichting Kind & Groei of diverse websites zijn deze groeicurven te bekijken en of te downloaden:
-
Down-syndroom: Nederlandse kinderen, website TNO
-
CdL: Amerikaanse groeicurven: voor jongens; voor meisjes
-
Williams: Britse groeicurven, via Arch Dis Child. 2007 Jul; 92(7):598-601.
Er is geen bewijs dat het gebruik van de aanwezige specifieke groeicurves voor kinderen met cerebrale parese beter is. Deze groeicurves beschrijven de groei van een grote groep kinderen met CP met verschillende GMFCS niveaus, maar geven niet aan hoe de optimale groei zou moeten zijn.
Het is met name van groot belang om het beloop van de metingen te evalueren gedurende follow-up en te beoordelen of het kind groeit volgens de “eigen” lijn en er geen afbuiging is.
Als onderdeel van het bepalen van de voedingstoestand kan ook de lichaamssamenstelling worden vastgesteld. Dit geeft waardevolle informatie over de verschillende componenten van het gewicht, namelijk de hoeveelheid vet massa en vetvrije massa (spier massa en botmassa).
Voor kinderen met EMB is het gebruik van BMI of WFH in relatie tot referentiedata van gezonde kinderen voor het inschatten van de vetmassa niet betrouwbaar vanwege de abnormale lichaamssamenstelling van deze groep. Een lage BMI duidt niet perse op een lage vetmassa, maar kan bijvoorbeeld gepaard gaan met een lage spiermassa, maar een hoge vetmassa.
Huidplooidiktes
Het meten van huidplooidiktes kan gebruikt worden om een inschatting te doen van de aanwezige vetmassa. De meting is eenvoudig uitvoerbaar (met name de triceps huidplooi), maar de interpretatie kan lastig zijn aangezien kinderen met EMB een typische vetverdeling hebben met relatief veel abdominale vetophoping. Een lage huidplooimeting kan dan de werkelijk vetmassa onderschatten.
Routine gebruik van huidplooimeting staat al jaren ter discussie en resultaten van vergelijkend onderzoek geven verschillende uitkomsten. Er zijn echter recent studies gedaan bij kinderen met cerebrale parese waarin formules op basis van een combinatie van huidplooidiktes (triceps en subscapulair) werden gevalideerd tegen DEXA voor het bepalen van het percentage lichaamsvet. Deze zogenaamde CP-specifieke Gurka formule (zie tabel 2) betreft een aanpassing van de Slaughter formules met correctie voor geslacht, ras, grootte, puberteit stadium en GMFCS. Het is een goede formule gebleken voor het inschatten van het percentage lichaamsvet.
Naast het gebruik van de formule kan het individueel vervolgen van de huidplooidiktes (uitgedrukt als SD-score o.b.v. vergelijking met Nederlandse normaalwaarden) ook waardevol zijn. Van belang is dat de meting plaatsvindt door dezelfde getrainde persoon gedurende follow-up.
Dual Energy X-ray Absorptiometrie (DEXA)
DEXA scan onderzoek wordt veelvuldig gebruikt voor het vaststellen van de botdichtheid. Daarnaast is DEXA een betrouwbare en precieze methode voor het kwantificeren van de verschillende compartimenten (vetmassa en spiermassa) van het lichaam; het wordt gezien als de gouden standaard methode. DEXA is in het algemeen goed uitvoerbaar, maar kan moeilijk toepasbaar zijn bij kinderen met vergroeiingen (scoliose) of kinderen die niet goed stil kunnen liggen. Aandachtspunten voor de interpretatie van de uitslag zijn de aanwezigheid van ernstige groeiachterstand en achterblijvende puberteitsontwikkeling, aangezien deze factoren de vergelijking met leeftijdsspecifieke normaalwaarden bemoeilijken.
Bio-elektrische impedantie meting (BIA)
Voor het vaststellen van de vetmassa kan ook gebruik gemaakt worden van BIA. Dit is een simpele, goedkope, snelle en goed beschikbare methode. Het is gebaseerd op de elektrische geleiding van een wisselstroom door het lichaam, danwel het bieden van weerstand daartegen. Weefsels met veel water en elektrolyten geleiden goed (spieren), terwijl vetmassa nauwelijks stroom geleidt.
Tijdens de meting worden elektroden op handen en voeten bevestigd. Via deze elektroden wordt een wisselstroom met verschillende frequenties door het lichaam gestuurd en worden weerstand en reactantie bepaald. Met behulp van deze parameters kan via formules waarin ook lengte (en soms gewicht of een segmentale lengte) is opgenomen de vetvrijemassa (o.b.v. totaal lichaamswater) worden vastgesteld. Daarna kan vetpercentage berekend worden via de formule: vetpercentage = (gewicht-vetvrije massa/gewicht) x 100%.
Het gebruik van BIA voor het beoordelen van de voedingstoestand is tot nu toe onderzocht in 4 klinische studies onder kinderen met CP waarbij de gevonden waarden vrij goed overeenkwamen met standaard methoden (DEXA, gelabeld water).
De rol van laboratoriumonderzoek bij de beoordeling van voedingstoestand of ondervoeding is beperkt. Heel vaak is er bij kinderen met ondervoeding geen sprake van laboratoriumafwijkingen en zijn bijvoorbeeld albumine en prealbumine normaal.
Indien er sprake is van een verdenking op een bijkomende aandoening zoals bijvoorbeeld coeliakie of een inflammatoire ziekte als oorzaak van verminderde groei of verslechtering van voedingstoestand, dan kan gericht laboratorium onderzoek worden gedaan. We verwijzen hiervoor naar het werkboek Kinder MDL (2014).
Bij stagnatie van lineaire groei kan hormonale evaluatie zinvol zijn (IGF-1, IGF-BP3, TSH, FT4).
In het algemeen wordt geadviseerd om minimaal jaarlijks een aantal biochemische en hematologische parameters te bepalen voor het identificeren van tekorten in specifieke voedingstoffen. Deze parameters staan hieronder weergegeven in tabel 3.